Loud - Juridisch Advies & Mediation
05-10-2020 | Algemeen
Lees meer
Een loonvordering van een oproepkracht moet volgens de kantonrechter worden gebaseerd op de gemiddelde arbeidsomvang van de laatste drie maanden. En niet, zoals de werknemer had gevorderd, op basis van de gemiddelde arbeidsomvang van heel 2019. Zeker niet nu werknemer in februari een vaste arbeidsomvang gebaseerd op 2019 had afgewezen.
De medewerker is sinds 2017 werkzaam op basis van een nulurencontract. In januari 2020 heeft hij een aanbod gekregen om zijn arbeidscontract voort te zetten met een vaste arbeidsomvang gebaseerd op het gemiddeld aantal uren van 2019. Werknemer heeft dit voorstel in februari afgewezen. (Werkgever deed dit voorstel omdat dit verplicht is vanuit de WAB).
In verband met corona roept de werkgever de werknemer vanaf half maart niet meer op en betaalt het salaris vanaf april door op basis van het gemiddelde aantal gewerkte uren over de drie maanden voorafgaand (januari, februari en maart).
De medewerker vindt dit geen representatieve periode voor de berekening van de gemiddelde arbeidsomvang. Onder andere omdat het laagseizoen was en hij daarom minder had gewerkt (zit in de toerisme). Werknemer stelt dan ook dat het hele kalenderjaar 2019 al representatieve periode moet gelden.
De rechter oordeelt als volgt:
Ook al wijst een oproepkracht een vaste arbeidsomvang af, toch heeft hij recht op doorbetaling van loon als er niet gewerkt kan worden door de coronacrisis (als de oproepkracht langer dan 6 maanden in dienst is). Om vast te stellen hoeveel salaris de werknemer dan ontvangt, dient vastgesteld te worden aan een referteperiode van drie maanden. In beginsel worden de drie maanden voorafgaand aangehouden. Werknemer mag voorstellen drie andere maanden aan te houden als referteperiode. Indien werkgever deze periode niet representatief vindt, dient hij dit te onderbouwen. Er zal dan een andere periode aangemerkt kunnen worden als representatieve periode.
Bron: uitspraak
Arbeidsrecht en sociale zekerheid