Loud - Juridisch Advies & Mediation
28-02-2022 | Arbeidsrecht en sociale zekerheid
Lees meer
Een groepsleerkracht van een kinderopvangorganisatie weigert zich te laten testen op het coronavirus. Als zij in korte tijd twee keer tien dagen in thuisquarantaine moet, zet haar werkgever haar op non-actief. Ook daarna blijft de vrouw de door de werkgever gevraagde PCR-test weigeren, waarna de werkgever de rechtbank vraagt de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van een transitievergoeding.
Volgens het bedrijf is sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkneemster. De werkgever, die zich aan het coronabeleid van de overheid wil houden, heeft een zorgplicht. Nu de werkneemster stelselmatig weigert zich aan de voorschriften en instructies van de kinderopvangorganisatie te houden, kan het bedrijf haar het werk niet meer laten doen. Zo weigert de werkneemster zich te laten testen nadat zij in nauw contact is geweest met een besmette collega, waardoor ze tien dagen in thuisquarantaine moet. Ook weigert zij zich bij klachten te laten testen, waardoor ze een maand later opnieuw tien dagen in quarantaine moet.
De werkneemster vraagt de rechtbank Amsterdam het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden af te wijzen. Als de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, vraagt zij de rechtbank de werkgever te veroordelen tot het betalen van een vergoeding van 12.000 euro. De werkneemster voert hierbij aan dat zij ervoor kiest om bij klachten of na contact met een besmet persoon tien dagen in thuisquarantaine te gaan. Ze weigert zich te laten testen en beroept zich hierbij op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet: het recht op lichamelijke integriteit en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Er is een redelijke grond om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zo oordeelt de rechtbank. Een overeenkomst kan worden opgezegd wanneer herplaatsing van de werknemer naar een andere passende functie niet mogelijk is. Of de werkneemster ook verwijtbaar heeft gehandeld door de PCR-testen te weigeren, ligt volgens de rechtbank echter gecompliceerder. Hierbij zijn botsende grondrechten in het geding. Aan de ene kant zijn er de grondrechten die van belang zijn bij het terugdringen van de pandemie, zoals artikel 22 van de Grondwet, dat waarborgt dat de overheid maatregelen treft ter bescherming van de volksgezondheid. Aan de andere kant kan het invoeren van maatregelen door een werkgever ook de grondrechten van een werknemer beperken, zoals artikel 10 en 11 van de Grondwet. Deze rechten zijn echter niet absoluut: onder omstandigheden is een inbreuk op een grondrecht gerechtvaardigd. Daarbij dient de inperking een legitiem doel te hebben, noodzakelijk te zijn, proportioneel te zijn en te voldoen aan het subsidiariteitsvereiste.
Nu de PCR-test wereldwijd beschouwd wordt als de meest betrouwbare test om het coronavirus aan te tonen, en de opvang zorg moet dragen voor collega’s, kinderen en de ouders van die kinderen, is de instructie om werknemers op corona te testen met een PCR-test een geschikt en proportioneel middel, aldus de rechtbank. Het doel van de kinderopvang om met instructies een veilige werkomgeving te creëren, weegt dan ook zwaarder dan het bezwaar van de werkneemster. Door stelselmatig niet aan de instructies te voldoen, heeft zij verwijtbaar gehandeld en zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden.
Het verwijtbaar handelen van de werkneemster is echter niet zodanig dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, zo beslist de rechtbank. Zij concludeert dat de overeenkomst moet worden ontbonden met inachtneming van de geldende opzegtermijn van twee maanden. De werkgever zal de werkneemster een transitievergoeding van ruim 1700 euro moeten betalen.
ECLI:NL:RBAMS:2022:418
Arbeidsrecht en sociale zekerheid