Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

De inkeerregeling is bedoeld om belastingplichtigen te stimuleren om alsnog een juiste en volledige aangifte te doen van inkomens- en/of vermogensbestanddelen die zij eerder niet in hun aangifte hebben verwerkt. Tot 1 juli 2009 werd op grond van de inkeerregeling geen vergrijpboete opgelegd aan een belastingplichtige die schoon schip maakte voordat hij wist of had kunnen weten dat de inspecteur inmiddels op de hoogte is van de onjuistheid van zijn eerdere aangiften. Daarna is de inkeerregeling veranderd. Sindsdien wordt bij inkeer een boete opgelegd, tenzij binnen twee jaar na het tijdstip waarop de aangifte gedaan had moeten worden alsnog de juiste informatie is verstrekt of de juiste aangifte is gedaan. Bij de versobering van de inkeerregeling is een overgangsregeling getroffen voor aangiften die vóór 1 januari 2010 zijn gedaan of hadden moeten zijn gedaan. Voor die aangiften was de oude inkeerregeling tot 1 januari 2010 van toepassing.


De vraag in een procedure was of de oude inkeerregeling van toepassing is op aangiften die voor de datum van versobering zijn ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het tijdstip van inkeer bepalend is voor welke inkeerregeling van toepassing is. In de door de rechtbank behandelde zaak had de belanghebbende pas opening van zaken gegeven op een moment waarop hij wist of had moeten weten dat straffeloos inkeren niet meer mogelijk was. Pas op 29 december 2014 heeft de belanghebbende zijn buitenlandse vermogen aangegeven. Op 21 juli 2015 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin werd vastgelegd dat de correcties over de jaren 2003 tot en met 2013 in één navorderingsaanslag IB voor het jaar 2010 zouden worden opgenomen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20177049, BRE 16/2873 | 16-11-2017

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?