Loud - Juridisch Advies & Mediation
19-10-2022 | Ondernemingsrecht
Lees meer
De Nederlandse Staat is schadeplichtig na het blijken van de onschuld van een verdachte in een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting en verduistering, zo oordeelt de rechtbank Den Haag. Er moet zowel een materiële als immateriële schadevergoeding betaald worden.
Het Openbaar Ministerie stelt in 2007 een strafrechtelijk onderzoek in tegen een oprichter en eigenaar van een bedrijf dat thuiszorg levert. Het onderzoek richt zich op valsheid in geschrift, oplichting en verduistering van geldbedragen afkomstig uit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz). In de zaak zijn onder meer de oprichter-eigenaar, een van zijn bv's en ook drie andere natuurlijke personen die bij het besturen van de bv waren betrokken als verdachten aangemerkt. Het OM heeft beslag doen leggen op bijna alle vermogensbestanddelen van de bv, die in 2008 failliet wordt verklaard. Ook andere door de man opgerichte bedrijven zijn failliet gegaan.
In 2015 wordt de man wordt door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde strafbare feiten, en komt de rechtbank ook tot vrijspraak van de andere verdachten.
De Nederlandse Staat heeft in dit onderzoek onrechtmatig gehandeld, zo stelt de man nu. Zo zou er vanaf de start al geen rechtvaardiging zijn geweest voor het strafrechtelijke optreden jegens hem, en zou er sprake zijn geweest van etnisch profileren. In de zaak bij de rechtbank Den Haag vordert de man daarom een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Ook eist hij een materiële en immateriële schadevergoeding en een rectificatie van de Staat.
De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of de Staat schadeplichtig is jegens de man op grond van onrechtmatige daad, vanwege het optreden van politie en justitie. Een voormalige verdachte die schade heeft geleden als gevolg van strafrechtelijk optreden van politie en justitie heeft uitsluitend aanspraak op schadevergoeding op grond van onrechtmatige overheidsdaad, als is voldaan aan een van de volgende criteria: er ontbrak vanaf het begin af aan een rechtvaardiging voor het strafrechtelijke optreden van politie en justitie doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm die in de wet of het ongeschreven recht is vastgelegd (de 'a-grond'), of er blijkt uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken over de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak van de onschuld van de verdachte (het 'gebleken-onschuld-criterium’ of de 'b-grond’).
De rechtbank oordeelt dat uit het strafvonnis en het strafdossier blijkt van de onschuld van de mensen achter de bv, en dus ook van deze man. Uit het vonnis blijkt namelijk dat degenen die de bv hebben beheerst de (weinige) administratieve onregelmatigheden niet hebben gewild en dus geen opzet hadden om de tenlastegelegde misdrijven te plegen. Uit het vonnis blijkt juist een heel andere oorzaak voor de enkele administratieve onvolkomenheden: de snelle groei van het bedrijf. Het strafrechtelijke optreden tegen de verdachten, waaronder deze man, wordt geacht vanaf de aanvang onrechtmatig te zijn geweest, zo concludeert de rechtbank dan ook. De man heeft daarom recht op volledige vergoeding van de schade die hij door dat optreden heeft geleden. Aan de beoordeling of voldaan is aan de a-grond komt de rechtbank niet meer toe.
De rechtbank verklaart dan ook voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld met het strafrechtelijke optreden door politie en justitie, en door openbare uitlatingen daarover van het Openbaar Ministerie. De Staat moet de man 20.000 euro immateriële schadevergoeding betalen. Ook heeft hij recht op vergoeding van de materiële schade die hij door het strafrechtelijke optreden heeft geleden. Daarnaast moet de Staat een rectificatie plaatsen in drie Nederlandse landelijke dagbladen.
ECLI:NL:RBDHA:2022:10472
Arbeidsrecht en sociale zekerheid
Overeenkomstenrecht