Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

Een man en een vrouw met een samenlevingsovereenkomst kopen een woning van een woningcorporatie. In de koopovereenkomst staat dat de kopers de woning zelf moeten bewonen. Twee jaar na levering blijkt echter dat alleen de man nog ingeschreven staat op dit adres. De woningcorporatie vraagt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant om ontbinding en vernietiging van de overeenkomst.

Na de levering woont het stel met hun kinderen twee jaar in de woning. Dan gaan de man en de vrouw een lat-relatie aan. De man blijft ingeschreven op hetzelfde adres, de vrouw verhuist met de kinderen naar een andere plaats. De man woont afwisselend in het van de woningcorporatie gekochte huis en bij de vrouw.

Ontbinding

De woningcorporatie vraagt de rechtbank om de koopovereenkomst te ontbinden, omdat de kopers de verplichting tot zelfbewoning niet nakomen. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoet aan de zelfbewoningsverplichting door ingeschreven te zijn op het adres. In de koopovereenkomst is geen specifieke duur of wijze van zelfbewoning beschreven. De vrouw voldoet niet aan de zelfbewoningsverplichting. Dit is volgens de rechtbank echter geen reden om het koopcontract te ontbinden. Allereerst omdat de woningcorporatie heeft bevestigd dat zij accepteert dat vanwege de verbroken samenlevingsrelatie slechts een van de twee in de woning het hoofdverblijf heeft. Maar ook omdat de vrouw de eerste twee jaar na levering wél in de woning heeft gewoond en het huis uit moest vanwege de verbroken samenlevingsrelatie.

Dwaling en bedrog

De woningcorporatie vraagt verder ook om vernietiging van de koopovereenkomst, omdat volgens haar sprake is van dwaling en bedrog. Als zij had geweten dat de man en de vrouw de woning niet zelf permanent zouden bewonen, had zij de woning niet aan hen verkocht. Daarom is sprake geweest van dwaling. Er is ook sprake van bedrog, nu het stel heeft verzwegen dat het de woning niet zelf zou gaan bewonen. De rechtbank vindt dat de verhuizing van de vrouw en de kinderen niet tegen hen kan werken, omdat ze dat ten tijde van de koop ook zelf nog niet konden voorzien. Van dwaling kan daarom geen sprake zijn en van bedrog evenmin, omdat niet is gebleken van een vooropgezet plan om niet zelf in het huis te blijven wonen. De koopovereenkomst blijft dan ook in stand.

ECLI:NL:RBZWB:2024:2859

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2024:2859 C/02/411866 HA ZA 23-384 (E) | 30-04-2024

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?