Loud - Juridisch Advies & Mediation
15-05-2023 | Ondernemingsrecht
Lees meer
Een bedrijf wordt failliet verklaard, maar gaat tegen die beslissing in hoger beroep. Het stelt dat het eerder al was opgehouden te bestaan. Er waren bovendien ook geen baten meer die een vereffening zouden kunnen rechtvaardigen. Maar het gerechtshof denkt hier heel anders over.
Een besloten vennootschap (bv) vraagt het faillissement aan van een andere bv. Het bedrijf stelt op die bv een vordering te hebben van bijna € 3.000 voor verkochte en geleverde roerende zaken. Het faillissement wordt daarna uitgesproken door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tegen die beslissing gaat het failliete bedrijf in hoger beroep bij het gerechtshof Den Bosch.
Volgens het failliet verklaarde bedrijf is de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan dat het bedrijf al 11 of 13 dagen voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank was opgehouden te bestaan. Dat dit nog niet was doorgevoerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel doet aan die ontbinding niet af. Verder stelt het bedrijf dat er ook geen baten in de vennootschap waren die een vereffening zouden kunnen rechtvaardigen.
De curator zegt geen reden te hebben eraan te twijfelen dat een ontbindingsbesluit is genomen en dat er daarna met de inschrijving ervan in het handelsregister iets is misgegaan. Maar vaststellen dat de stukken echt zijn, kan hij ook niet. Later voegt hij daaraan toe dat hij nooit een kopie heeft gekregen van de brief die het bedrijf naar de Kamer van Koophandel zou hebben gestuurd met het verzoek tot inschrijving van de turboliquidatie (een snelle manier om de bv te ontbinden waarbij vereist is dat er geen baten meer in de onderneming zijn).
De curator kan zich ook geen goed beeld vormen van de vermogenstoestand van het bedrijf, doordat de bestuurder van de bv nauwelijks informatie heeft verstrekt. Wél weet hij dat het bedrijf minstens één keer de verplichting tot deponering van de jaarrekeningen heeft geschonden, waardoor sprake is van onbehoorlijk bestuur. Dan geldt het weerlegbare bewijsvermoeden dat dit onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Ook heeft de curator ernstige twijfels over naleving van de boekhoudplicht en is volgens hem grondig onderzoek nodig naar het door de directie gevoerde beleid als het faillissement in stand blijft. Daarbij sluit hij niet uit dat de bestuurders ook op andere gronden aansprakelijk kunnen zijn. Die aansprakelijkheden kunnen onder omstandigheden worden gezien als mogelijke baten van de failliete vennootschap.
De curator wijst er verder op dat de directie ook nog steeds geen crediteurenlijst heeft verstrekt, terwijl hier al vaak om is gevraagd. Daardoor was het onmogelijk de schuldeisers aan te schrijven. Niettemin hebben meerdere schuldeisers al vorderingen ingediend. De totale bekende schuldenlast is nu: € 21.989 (preferent) en € 75.154,62 (concurrent).
Wat beslist het gerechtshof? Dat constateert allereerst dat het door de bv gestelde besluit tot turboliquidatie nog steeds niet bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven, en dus niet vaststaat. Maar ook als dat wel zo zou zijn, is ook volgens het hof sprake van (potentiële) baten. Zo staat vast dat het bedrijf twee dagen voor het gestelde besluit tot turboliquidatie aan de advocaat van het bedrijf dat om het faillissement heeft gevraagd, heeft laten weten dat het een akkoord heeft kunnen bereiken met een derde partij. Daarbij werd beloofd dat de vordering binnen enkele dagen zou worden betaald. De financiering was dus rond, zo stelt het hof vast. Nu het bedrijf recht had op nakoming van deze financieringsovereenkomst is sprake van een baat.
Daarbij komt dat het bedrijf voor € 67.000 aan goederen zou hebben gekocht. Onduidelijk is waar die zijn gebleven. Als ze voor projecten zijn gebruikt, zoals de bestuurder van de bv zegt, moet dat geld hebben opgeleverd. Maar waar is dat geld dan? Zelfs als deze goederen zijn gekocht maar nooit gebruikt omdat de opdrachten waarvoor ze nodig waren zouden zijn ingetrokken, zoals het failliete bedrijf stelt, blijft de vraag: waar zijn die goederen dan? Daarbij vindt het hof het maar vreemd dat er nog wel goederen in de opslagruimte liggen, maar dat die van een zuster-bv zouden zijn.
Kortom, zo concludeert het hof, uit niets blijkt dat het bedrijf nooit rechtsgeldig is ontbonden en er is sprake van meerdere (potentiële) baten. Het faillissement is dan ook terecht uitgesproken. Daarbij merkt het hof op dat de vordering van de aanvrager van het faillissement vast staat, er sprake is van pluraliteit van schuldeisers, en de gefailleerde vennootschap verkeert in de toestand te hebben opgehouden met betalen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank: het faillissement blijft gelden.
ECLI:NL:GHSHE:2023:1122
Arbeidsrecht en sociale zekerheid
Overeenkomstenrecht