Loud - Juridisch Advies & Mediation
21-04-2016 | default
Lees meer
Een werkgever besloot in het voorjaar van 2014 tot een reorganisatie nadat de grootste klant, het moederbedrijf, had besloten om minder diensten af te nemen. Voor boventallig verklaard personeel werd gezocht naar mogelijkheden voor herplaatsing. Boventallige medewerkers voor wie op 1 juli 2014 geen passende functie was gevonden hadden de keuze tussen plaatsing in de zogenaamde mobiliteitsorganisatie van het moederbedrijf of vertrek met een vertrekpremie op basis van een sociaal plan.
Een van de boventallig verklaarde medewerkers koos voor vertrek per 1 juli 2014 en uitbetaling van een vertrekpremie van ruim € 100.000. Er werd in april 2014 een voorwaardelijke beëindigingsovereenkomst opgesteld. Onderdeel daarvan was dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou worden uitgesteld of zelfs afgesteld bij een eventuele herplaatsing in de periode tot 1 juli 2014. In juni 2014 deelde het moederbedrijf mee dat voorlopig op het oude niveau diensten zouden worden afgenomen van de werkgever. De werkgever schortte om die reden het reorganisatiebesluit op. De werkgever deelde de werknemer mee dat hij in zijn oude functie werkzaam kon blijven en dat de beëindigingsovereenkomst was vervallen.
Er ontstond een conflict tussen werkgever en werknemer over de vraag of de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2014 is geëindigd. De werkgever meende van niet omdat de in de beëindigingsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarden waren vervuld. De werknemer meende van wel en trad 7 juli 2014 bij een andere werkgever in dienst. De kantonrechter veroordeelde de werkgever tot betaling van de vertrekpremie omdat niet voldaan was aan de ontbindende of opschortende voorwaarde van plaatsing in een al dan niet tijdelijke passende functie. De kantonrechter vond voortzetting van de eigen functie geen plaatsing in een passende functie.
De werkgever ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter. Hof Amsterdam beoordeelde de beëindigingsovereenkomst anders dan de kantonrechter. De beëindigingsdatum was voorwaardelijk overeengekomen en niet definitief. De overeenkomst bevat de bepaling dat de datum van beëindiging en daarmee de betaling van de vertrekpremie wordt opgeschort wanneer de werknemer voor de datum van beëindiging in een tijdelijke passende functie wordt geplaatst en dat de overeenkomst vervalt wanneer de werknemer in een blijvende functie wordt geplaatst. Het hof is van oordeel dat daar ook verder werken in de eigen functie onder valt. Noch in de overeenkomst, noch in het sociaal plan stond met zoveel woorden dat de eigen functie geen passende functie zou zijn. Het aanmerken van de eigen functie als passend ligt volgens het hof in de rede. Het hof was van oordeel dat de werknemer de ontvangen vertrekpremie terug moest betalen.
Arbeidsrecht en sociale zekerheid