Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

Ook wanneer een besluit van het Uwv in eerste instantie gebrekkig is gemotiveerd, kan het in hoger beroep toch in stand blijven. Dat blijkt uit een zaak bij de Centrale Raad van Beroep.

Een man krijgt in 2000 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (wao). Deze uitkering wordt eerst berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45 procent. Vanaf 2004 verandert dit in 15 tot 25 procent. Ook ontvangt de man een toeslag op grond van de Toeslagenwet.

Drugsproductie en witwassen

Uit een onderzoeksrapport naar werknemersfraude van het Uwv van 2010 blijkt dat er in april 2008 twee hennepplantages in de woning van de man zijn aangetroffen. Ook blijkt uit het rapport dat de politie bij de huiszoeking op administratieve stukken is gestuit die te maken hebben met drugsproductie en witwassen van illegaal verkregen inkomsten. De man had bij het Uvw niet gemeld dat hij inkomsten uit arbeid had. In het Uwv-rapport staat verder dat de man tussen 2001 en 2008 ruim 520.000 euro verdiende aan de productie en handel van drugs, wat neerkomt op bijna 6.000 euro per maand aan inkomsten naast zijn wao-uitkering en toeslag.

Het Uwv stelt hierna bij besluit vast dat de man per 1 januari 2001 geen recht meer heeft op een toeslag op de wao-uitkering, omdat zijn inkomen vanaf die datum hoger is dan 70 procent van het minimumloon. Ook concludeert de uitvoeringsinstantie dat de man sinds 2006 minder dan 15 procent arbeidsongeschikt is, omdat hij duurzaam inkomsten kan verwerven. De wao-uitkering wordt volledig ingetrokken. Het Uwv vordert in een ander besluit een bedrag van bijna 85.000 euro terug van de man, vanwege het niet doorgeven van informatie. De bezwaren van de man verklaart het Uwv op 16 augustus 2010.

Inlichtingenverplichting

De man vraagt het Uwv acht jaar – en meerdere strafzaken – later per brief om de wao-uitkering te herzien, wat wordt geweigerd. De man maakt weer bezwaar, maar ook dit keer zonder succes. De zaak komt bij de rechtbank, die oordeelt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van het Uwv in stand kunnen blijven. Het standpunt van het Uwv dat de man de inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van de wao-uitkering en de intrekking daarvan, is niet in strijd met de onschuldpresumptie, aldus de rechtbank.

In hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep stelt de man opnieuw dat hij over de jaren in geding geen andere inkomsten heeft gehad dan de wao-uitkering. Hij stelt dat het Uwv zich ten onrechte niet aan de toezegging heeft gehouden een volledige heroverweging te laten plaatsvinden. Ook voert hij aan dat het Uwv de grondslag van de beëindiging en de terugvordering van de wao-uitkering in deze procedure niet meer had mogen wijzigen naar schending van de inlichtingenverplichting, in plaats van het hebben van inkomsten naast de uitkering.

Geen recht op uitkering

De Raad oordeelt als volgt. Uit een arrest van het hof Den Bosch uit 2019 blijkt dat de man onherroepelijk is veroordeeld voor een aanzienlijk aantal strafbare feiten, waaronder het witwassen van een groot bedrag en het op grote schaal telen van hennep. Het wederrechtelijk verkregen voordeel over deze periode is onherroepelijk vastgesteld op ruim 320.000 euro. Dit bedrag is ook vastgesteld in een uitspraak van de belastingkamer van het gerechtshof. Alleen hierom kan het standpunt van het Uwv dat de man geen recht had op een wao-uitkering al worden gevolgd, aldus de Raad. Met de berekening van het Uwv is duidelijk dat de man per maand meer verdiende dan zijn maatmaninkomen en daarom geen recht had op een uitkering. Het Uwv heeft dan ook terecht geweigerd het besluit van augustus 2010 te herzien.

Motiveringsgebrek gepasseerd

Nu het Uwv is uitgegaan van een wederrechtelijk verkregen voordeel van ruim 520.000 euro in plaats van 320.000 euro, was de motivering van het besluit echter wel gebrekkig. Het besluit is pas in hoger beroep juist gemotiveerd. Dit motiveringsgebrek wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen daarom in stand worden gelaten.

ECLI:NL:CRVB:2022:1145

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLI:NL:CRVB:2022:1145 20/2669 WAO | 17-05-2022

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?