Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

Een wagenparkbeheerbedrijf stapt naar de rechtbank om geld te eisen van een detailhandel, nadat dit bedrijf de in de contracten overeengekomen betalingsplicht niet is nagekomen. Volgens de detailhandel zijn deze overeenkomsten echter helemaal niet geldig.

Aan de vordering van het wagenparkbeheerbedrijf ligt ten grondslag dat het bedrijf twee overeenkomsten heeft gesloten, die twee – inmiddels – ex-medewerkers namens de detailhandel hebben getekend. Op basis van deze overeenkomsten heeft het beheerbedrijf negen telematica-installaties aan de detailhandel geleverd en in haar auto's geïnstalleerd. De overige kastjes konden niet worden geïnstalleerd, omdat de auto’s waarin ze moesten worden geplaatst er op het moment van de geplande installatie niet waren.

Het beheerbedrijf eist nu van de detailhandel een bedrag van bijna 3.000 euro voor de installatie en kosten voor de 'no show' van de kastjes, abonnementskosten en kosten voor storneringen, die ondanks een aanmaning niet zijn betaald.

De detailhandel voert daarentegen aan dat er geen overeenkomsten zijn gesloten. Het bedrijf heeft geen overeenkomsten ondertekend. Het in de overeenkomst vermelde e-mailadres is bij het bedrijf niet bekend en niet in gebruik. Als er al overeenkomsten zijn getekend door haar ex-werknemers, dan zijn die niet geldig. Alleen de bestuurder van het bedrijf is namelijk bevoegd om de overeenkomsten aan te gaan.

Gerechtvaardigd vertrouwen

Aangezien het wagenparkbeheerbedrijf zich beroept op een rechtsgeldige overeenkomst, rust de stelplicht op dit bedrijf, zo oordeelt de rechtbank Rotterdam. Het gebruik van een e-mailadres waarin de naam van de detailhandel voorkomt, zegt volgens de rechtbank niets over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gebruiker daarvan. Het wagenparkbeheerbedrijf heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de twee ex-werknemers bevoegd waren om de contracten te tekenen.

Het wagenparkbeheerbedrijf beroept zich ook op het leerstuk van schijn van volmachtverlening. Het bedrijf stelt dat het gerechtvaardigd mocht vertrouwen op het bestaan van een (toereikende) volmacht. Daarbij wijst het erop dat uit het contact tussen het bedrijf en de twee medewerkers, dat telefonisch en per e-mail plaatsvond, niet duidelijk werd dat zij niet bevoegd waren om de detailhandel te vertegenwoordigen. De bestuurder heeft na aflevering van de kastjes ook niet gemeld dat hij deze werkwijze afkeurde. 

Ook dit argument houdt volgens de rechtbank geen stand. De feiten en omstandigheden die zijn aangedragen gaan alleen over gedragingen van de ex-werknemers, en dat is onvoldoende om het gerechtvaardigd vertrouwen te hebben gewekt dat het wagenparkbeheerbedrijf met de detailhandel contracteerde. Het uitblijven van een reactie van de bestuurder is ook geen omstandigheid die rechtvaardigt dat de detailhandel het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt. De vordering wordt daarom afgewezen.

ECLI:NL:RBROT:2022:803

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBROT:2022:803, 9292576 CV EXPL 21-21364 | 20-02-2022

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?