Loud - Juridisch Advies & Mediation
27-12-2023 | Arbeidsrecht en sociale zekerheid
Lees meer
Jarenlang moest een werknemer een kwartier voor aanvang van het werk aanwezig zijn. Dat werd nooit uitbetaald. Achteraf was dat onterecht, oordeelt de kantonrechter. De werkgever moet dat alsnog uitkeren.
Een man heeft vijf jaar als uitzendkracht gewerkt op de bagageafhandeling van Schiphol. Hij moest zich steeds 15 minuten voor de start van zijn dienst melden bij een coördinator. Als de man eenmaal uit dienst is, vindt hij dat dit kwartier over al die jaren moet worden uitbetaald. Het gaat om € 3.614 bruto aan achterstallig loon, inclusief vakantietoeslag. Omdat dit veel te laat is betaald, wil hij ook de wettelijke verhoging van 50 procent (€ 1.807). Met die claim stapt hij naar de rechtbank Noord-Holland. Het uitzendbureau stelt dat de man veel te laat is gaan klagen over de salarisachterstand, en dat dit kwartiertje geen arbeidstijd was.
De rechtbank vindt dat de klachtplicht niet is geschonden. De man heeft altijd geweten dat hij dat kwartiertje niet betaald kreeg – dat blijkt uit de loonstroken – maar dat betekent niet dat hij daar na afloop van het dienstverband geen beroep meer op mocht doen. Hij durfde niet eerder te klagen bij zijn werkgever uit angst zijn baan te verliezen. De kantonrechter kan zich daarbij wel iets voorstellen.
De kern van het geschil is de vraag of de verplichte aanwezigheid gedurende de 15 minuten voorafgaand aan het begin van de diensttijd als arbeidstijd moet worden aangemerkt. Het uitzendbureau spreekt van een ‘orde- of huismaatregel’, zodat het zeker was dat uitzendkrachten op tijd aan hun dienst beginnen. Volgens de kantonrechter betekende dit echter dat de man dan beschikbaar was als arbeidskracht. De verplichting om zich 15 minuten vooraf te melden bij de coördinator vloeit voort uit een interne memo, waarin dat kwartier in de gebiedende wijs is geformuleerd. De kantonrechter ziet het kantoor van de coördinator, waar de man zich moest melden, als onderdeel van de werkplek.
In dat kwartier werd de aanwezigheid van de man aangetekend, moest hij een portofoon pakken en kreeg hij te horen bij welke gate hij moest werken. In dat kwartier moest hij ook naar die gate lopen – soms duurde dat zeven of acht minuten. Omdat hij in dat kwartier aanwijzingen kreeg over zijn werk, was sprake van het verrichten van arbeid. Dat kwartier valt aan te merken als arbeidstijd, omdat de werkzaamheden werden verricht onder gezag van coördinator, hij beschikbaar was voor het werk en hij daardoor niet over zijn eigen tijd kon beschikken, bijvoorbeeld om te bellen, kletsen of te eten of drinken. De mededelingen van de coördinator gelden als een werkinstructie. Lopen naar de gate geldt niet als woon-werkverkeer, zoals het uitzendbureau beweert, maar als arbeid, juist omdat de man onder gezag stond. Dat hij nog niet daadwerkelijk bezig was met het afhandelen van bagage maakt dit niet anders.
Omdat het kwartier arbeidstijd is, moet de man daarover loon ontvangen. Dat de uitzendovereenkomst noch de cao een bepaling kent over de uitbetaling van uren die méér zijn gewerkt dan de overeengekomen arbeidsduur, betekent nog niet dat daarmee een grondslag voor betaling van het kwartier arbeidstijd ontbreekt. De man heeft over al die jaren nog recht op salaris. Het bedrag had hij correct berekend. Ook in geval van vakantiedagen en verzuimdagen moet dat kwartier worden doorbetaald.
Omdat de uitzendorganisatie als werkgever het loon te laat heeft betaald, is over het bedrag in principe de wettelijke verhoging verschuldigd. De kantonrechter matigt dat tot nul: vanwege het verschil van inzicht stond niet zonder meer vast dat het uitzendbureau loon moest betalen. Bovendien heeft de man pas na het einde van zijn dienstverband aanspraak gemaakt op de betaling van het kwartier.
ECLI:NL:RBNHO:2023:12036
Overeenkomstenrecht
Arbeidsrecht en sociale zekerheid