Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

Een transportbedrijf ontving 40 naheffingsaanslagen belasting zware motorrijtuigen van elk € 8. Per naheffingsaanslag werd een boete opgelegd van € 246. De naheffingsaanslagen hadden betrekking op drie vrachtwagens van het transportbedrijf. In hoger beroep overwoog Hof Den Bosch dat de boete per overtreding in beginsel € 160 bedroeg. Vervolgens stelde het hof de boete vast op een totaal van € 160 per vrachtwagen. Dat was opmerkelijk, omdat de inspecteur hoger beroep had ingesteld tegen de door de rechtbank toegepaste verlaging van de boete. Het transportbedrijf was niet in hoger beroep gegaan en had ook geen incidenteel hoger beroep ingesteld. In beginsel kon het transportbedrijf door de uitspraak van het hof niet in een gunstiger positie komen dan de positie waarin het bedrijf verkeerde na de uitspraak van de rechtbank. Op deze regel is een uitzondering voor het geval waarin de beslissing van het hof betrekking heeft op een kwestie waarnaar het hof ambtshalve onderzoek moet doen.


Deze uitzondering deed zich hier voor omdat de inspecteur in hoger beroep de strafmaat van een boete ter discussie stelde. Daardoor was het hof verplicht om te beoordelen welk boetebedrag naar de omstandigheden van het geval passend en geboden is. Dat kan tot gevolg hebben dat het hof de uitspraak van de rechtbank moet vernietigen en de boete op een lager bedrag vaststelt. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20162424, nr. 16/00370 | 03-11-2016

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?