Loud - Juridisch Advies & Mediation
25-08-2022 | Overeenkomstenrecht
Lees meer
Een bank had niet kunnen weten dat de bankrekening van een slachtoffer van oplichting ook werd gebruikt om anderen op te lichten, zo oordeelt de rechtbank Amsterdam. De bank heeft haar zorgplicht niet geschonden en kan daarom niet aansprakelijk worden gesteld voor de geleden schade.
Een Zweedse vrouw maakt in november 2018 op verzoek van een oplichter, bekend als de 'Tinder Swindler', twee keer een bedrag over naar een Nederlandse bankrekening die op naam staat van een Nederlandse vrouw. Het gaat in totaal om ongeveer 32.000 euro. Eerder, in juni 2018, had de fraudeafdeling van deze bank al onderzoek gedaan naar de financiële transacties van de eigenaar van deze bankrekening, in verband met een melding dat zij mogelijk slachtoffer zou zijn geworden van oplichting. Ook had deze vrouw geprobeerd een cheque van 990.000 dollar bij de bank te innen, die geweigerd werd.
Na onderzoek heeft de bank de Nederlandse vrouw gewaarschuwd dat zij slachtoffer is geworden van oplichting, en heeft de bank aangeboden haar te helpen bij het doen van aangifte. Ook heeft de bank de vrouw geregistreerd in het Incidentenregister en het Intern verwijzingsregister (IVR).
Door de overboekingen in november 2018 toch door te voeren heeft de bank haar zorgplicht geschonden, zo stelt de Zweedse vrouw nu. Ondanks de registraties in het Incidentenregister en het IVR en de ongebruikelijke transacties, namelijk het aanbieden van de cash cheque, heeft de bank niets gedaan om het gevaar voor de Zweedse vrouw af te wenden. De bank is daarom aansprakelijk voor haar schade, vindt zij.
De bank voert verweer. De zorgplicht is niet geschonden omdat er geen subjectieve wetenschap was van ongebruikelijke activiteiten die gevaar op zouden leveren voor derden, aldus de bank. Ook zou de vrouw te laat hebben geklaagd en zou er sprake zijn van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek, waardoor de schade voor haar eigen rekening komt.
Er was bij de bank inderdaad geen sprake van subjectieve wetenschap van ongebruikelijke activiteiten en daaraan verbonden gevaar voor derden, zo oordeelt de rechtbank Amsterdam. Uit e-mailcorrespondentie blijkt dat de bank de Nederlandse vrouw beschouwde als (mogelijk) slachtoffer van oplichting, en dat de bank maatregelen heeft genomen om haar te beschermen. Op het moment van de overboekingen was echter niet bekend dat de betaalrekening ook werd gebruikt voor de oplichtingspraktijken door de man. Pas in maart 2019 werd duidelijk dat de Nederlandse vrouw – bewust of onbewust – hierbij wel degelijk een rol speelde en dat daarmee ook gevaar op schade voor derden bestond. Maar toen was het kwaad al geschied.
Ook een beroep op het zogeheten 'Safe Haven'-arrest (HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3399) van de Zweedse vrouw houdt geen stand. Uit dit arrest volgt dat een bank actie moet ondernemen als zij onregelmatigheden constateert. Vaststaat, zo beslist de rechtbank, dat de bank dit in de zaak van de Zweedse vrouw in voldoende mate heeft gedaan. Aanleiding om verder onderzoek te doen was er naar het oordeel van de rechtbank niet, nu op dat moment niet bleek dat er gevaar voor anderen was. De vorderingen van de Zweedse vrouw worden daarom afgewezen.
ECLI:NL:RBAMS:2022:4066
Arbeidsrecht en sociale zekerheid