Loud - Juridisch Advies & Mediation
18-01-2023 | Arbeidsrecht en sociale zekerheid
Lees meer
Als een werknemer drie jaar uit dienst is, eist hij van zijn werkgever betaling van achterstallig loon. De werkgever beweert dat de vordering verjaard is, maar hij heeft geen rekening gehouden met ‘stuiting’.
Een man is medewerker bij een bedrijf dat arbeidskrachten ter beschikking stelt in de landbouw. Hij krijgt betaald volgens een bepaalde functiegroep. Hij klaagt dat hij, gelet op zijn werkzaamheden, moet worden ingeschaald in een hogere functiegroep. Om die reden heeft hij vier jaar lang (2014-2018) te weinig betaald gekregen en hij wil alsnog € 28.190 bruto aan achterstallig loon. De kantonrechter (rechtbank Noord-Holland) vindt ook dat de werkzaamheden in de hogere functiegroep vallen, maar komt na een correctie van de berekening uit op een brutobedrag van € 22.190.
Volgens de werkgever is de vordering van de werknemer allang verjaard, voor zover het de vordering betreft van vóór 2016. De ex-werknemer eist het achterstallige loon pas in 2021 op, hij is dan al ruim drie jaar uit dienst. De kantonrechter stelt echter dat de verjaring kan worden ‘gestuit’: als in de verjaringstermijn een beroep op de vordering wordt gedaan, begint de verjaringstermijn weer vanaf nul te lopen. Stuiten kan met een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser (de werknemer) zich er ondubbelzinnig op beroept dat nog moet worden betaald. Wel moet deze mededeling een waarschuwing aan de schuldenaar (werkgever) inhouden: hij kan maar beter – ook na het verstrijken van de verjaringstermijn – zijn gegevens en bewijsmateriaal behouden, zodat hij zich tegen een eventuele vordering van de schuldeiser behoorlijk kan verweren.
Voldoet de schriftelijke mededeling (het verzoek om nabetaling) van de werknemer hieraan? De rechter kijkt niet alleen naar de bewoordingen daarvan, maar ook naar de context waarin de mededeling is gedaan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij kan correspondentie voorafgaand aan de schriftelijke mededeling, maar ook correspondentie die daarop volgt van belang zijn.
De werknemer schreef nog tijdens zijn dienstverband dat hij in een hogere functiegroep zou moeten zitten en na uitdiensttreding deed hij nog een voorstel over de inschaling. Later schreef hij weer dat hij te weinig loon heeft ontvangen, waarop de werkgever weer heeft gereageerd. Het moest dus voor de werkgever duidelijk zijn dat de werknemer aanspraak maakte op achterstallig loon, en hij had dus rekening kunnen houden – ook na het verstrijken van de verjaringstermijn – dat hij de beschikking moest houden over gegevens en bewijsmateriaal. Opgeteld: door al deze correspondentie is de verjaring van de vordering door de werknemer gestuit. De werkgever moet het achterstallige loon alsnog betalen.
ECLI:NL:RBNHO:2022:11069
Arbeidsrecht en sociale zekerheid