Loud - Juridisch Advies & Mediation
11-07-2022 | Overeenkomstenrecht
Lees meer
Een opdrachtgever weigert meerkosten te betalen, omdat de aannemer niet heeft gewaarschuwd voor deze prijsverhoging. De aannemer vindt dat de opdrachtgever de prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Wat vindt de Hoge Raad?
Een bedrijf verstrekt mondeling de opdracht aan een producent om op basis van een offerte een aantal stalen balken, zogeheten raatliggers, te maken. Telefonisch komen zij een prijs overeen van 9.000 euro. De opdrachtgever vraagt de aannemer de balken volledig af te werken. Hiervoor verricht de aannemer aanvullende werkzaamheden, waarvoor zij naast de 9.000 euro ruim 42.000 euro in rekening brengt. De opdrachtgever weigert de factuur voor die meerkosten te betalen: de aannemer heeft haar niet gewaarschuwd voor deze prijsverhoging.
Hierop stapt de producent naar de rechtbank, die de vordering toewijst. Volgens de producent had de opdrachtgever de prijsverhoging uit zichzelf moeten begrijpen. In hoger beroep wordt het vonnis van de rechtbank door het hof bekrachtigd. De tweede factuur betreft een toevoeging en/of verandering in het overeengekomen werk zoals bedoeld in art. 7:755 van het Burgerlijk Wetboek en daarmee ‘meerwerk’, zo oordeelt het hof. Hoewel de producent de opdrachtgever niet heeft gewezen op de noodzaak van de prijsverhoging, had die in de gegeven omstandigheden de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf moeten begrijpen, aldus het hof. Uit een mailbericht van de opdrachtgever aan de producent blijkt dat dit ook het geval was. Daarin staat namelijk: 'Nu ik de definitieve tekeningen gezien heb snap ik wel dat jullie het voor het bedrag van € 9.000,- niet kunnen maken.' Volgens het hof is sprake van een redelijke prijs, die de opdrachtgever kon verwachten.
De opdrachtgever stapt hierop naar de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Artikel 7:755, eerste zin, BW bepaalt dat bij door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer alleen een prijsverhoging kan vorderen als hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak daarvan, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Is voor toepassing van deze 'tenzij-bepaling' dan vereist dat de opdrachtgever inzicht had in de omvang van de prijsverhoging of concrete meerkosten? De Hoge Raad oordeelt van niet. Artikel 7:755 BW bepaalt immers alleen dat de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen, aldus de Hoge Raad, die hierbij verwijst naar de wetsgeschiedenis van dit wetsartikel. Daaruit blijkt dat de wetgever duidelijk wilde maken dat toestemming voor meerwerk niet zonder meer toestemming voor prijsverhoging betekent. De wetgever heeft hiermee de opdrachtgever bescherming willen bieden. Niet blijkt dat de wetgever ook een verdergaande bescherming beoogde.
Het is volgens de Hoge Raad aan de opdrachtgever om, nadat die tijdig is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of als hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, met de aannemer te overleggen over de omvang van de prijsverhoging en dan te beslissen of hij toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen.
Als er bij het sluiten van de overeenkomst geen bedrag is afgesproken of slechts een richtprijs is bepaald, is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Dat volgt uit artikel 7:752 BW. Dat is ook het geval als de opdrachtgever toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil en zij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of als zij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
De Hoge Raad verwerpt daarom het beroep van de opdrachtgever. Zij zal ook de tweede factuur voor het meerwerk moeten betalen.
ECLI:NL:HR:2022:989
Arbeidsrecht en sociale zekerheid
Overeenkomstenrecht