Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

Het alsnog vrijwillig melden bij de Belastingdienst van verzwegen inkomsten of vermogen is een strafverminderende omstandigheid. Bij het opleggen van een vergrijpboete wordt daarmee rekening gehouden.

De Nederlandse Belastingdienst heeft in juli 2015 aan de Zwitserse autoriteiten gevraagd om rekeningoverzichten van Nederlandse rekeninghouders bij de Zwitserse UBS-bank. De bank heeft haar Nederlandse rekeninghouders per brief geïnformeerd over dit verzoek. Deze brief is niet gestuurd aan een inwoonster van Nederland wier rekening in 2014 is opgeheven. In de media is melding gemaakt van het verzoek van de Belastingdienst. Op 30 juni 2016 heeft de voormalige rekeninghoudster aan de inspecteur gemeld dat zij beschikt over in het buitenland aangehouden vermogen. Onderdeel van de verstrekte informatie betrof de opgeheven bankrekening bij UBS. Aan de belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboeten opgelegd over een reeks van jaren. De Belastingdienst heeft bij het opleggen van de vergrijpboeten geen rekening gehouden met vrijwillige verbetering ten aanzien van de opgeheven bankrekening. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in hoger beroep dat sprake was van vrijwillige verbetering.

Volgens het hof viel de belanghebbende formeel niet onder het verzoek dat de Belastingdienst had gedaan. Op het moment van inkeer wist de inspecteur niet dat de belanghebbende tot in 2014 een bankrekening bij UBS had. Op dat moment bestond de serieuze mogelijkheid dat de bankrekening bij UBS niet zou worden achterhaald of in verband zou worden gebracht met de belanghebbende. Volgens het hof volgt hieruit dat de belanghebbende niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de inspecteur met de bankrekening bij UBS bekend was of bekend zou worden.

In cassatie voerde de staatssecretaris van Financiën aan dat voor de toepassing van de inkeerregeling de vraag is of de belanghebbende redelijkerwijs moest vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend zal worden. Volgens de staatssecretaris gaat het niet om de gerede kans op ontdekking maar om de redelijkheid van een vermoeden dat die ontdekking zou plaatsvinden. De Hoge Raad deelt deze opvatting niet. De door het hof vastgestelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de inspecteur op het moment van inkeer geen aanwijzingen had van de door de belanghebbende in het buitenland aangehouden bankrekening en dat die rekening niet begrepen was in het gedane verzoek. Niet van belang is of een subjectief vermoeden aan publicaties in de media zou kunnen worden ontleend.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021103, 20/01200 | 21-01-2021

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?