Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

Bij overschrijding van de redelijke termijn van behandeling van een procedure kan de belanghebbende vragen om een vergoeding van immateriële schade. Ook wanneer een beroep bij de rechtbank niet‑ontvankelijk wordt verklaard omdat het te laat is ingesteld moet de rechtbank beslissen op een verzoek om vergoeding van immateriële schade. In de regel moet een vergoeding van immateriële schade worden toegekend als het tijdsverloop tussen het maken van bezwaar en de uitspraak van de rechtbank onredelijk lang is geweest. In beginsel geldt een termijn van twee jaar als redelijk. Het te laat instellen van het beroep is een bijzondere omstandigheid voor de beoordeling van de redelijke termijn. Volgens de Hoge Raad moet de termijn van twee jaar in deze gevallen worden verlengd met het tijdsverloop tussen het einde van de beroepstermijn en het tijdstip waarop het beroep is ingesteld. Indien met inachtneming van die verlenging de redelijke termijn voor de fase van bezwaar en beroep is overschreden, kan de rechter in belastingzaken alleen een schadevergoeding toekennen voor het aan de beroepsfase toerekenbare deel van die termijnoverschrijding. Bij deze toerekening geldt als regel dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. De verlenging wegens te laat instellen van het beroep moet worden toegerekend aan de beroepsfase.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20191516, 18/01938 | 10-10-2019

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?